BOMEN 2e GROOTTE
Naam boom | Latijnse naam | Hoogte max. |
---|---|---|
Spaanse aak / veldesdoorn | Acer campestre | 10-12 mtr |
Lijsterbes | Sorbus aucuparia | 10-15 mtr |
Wilg (knotwilg, schietwilg, gewone wilg, witte wilg) | Salix alba | 10-20 mtr |
Spaanse aak/veldesdoorn
De Spaanse aak of veldesdoorn is vaak een struik, zelden een boom die 10 à 12 m hoog en 10 m breed kan worden. In uitzonderingsgevallen bereikt een boom een hoogte van 25 m. De Spaanse aak is een traaggroeiende soort, die 200 tot 300 jaar oud kan worden. Deze boom groeit goed op droge, voedselrijke en kalkhoudende bodem aan bosranden en in bossen.
De dikke schors is gegroefd en kurkachtig. De takken zijn olijfgroen tot geelbruin en jonge takken zijn lichtbehaard. De takken vertonen vaak kurklijsten, waardoor in de winter verwarring met de gladde iep mogelijk is.
In tegenstelling tot de Gladde iep zijn de knoppen echter tegenoverstaand en rood van kleur. Het blad is veel kleiner dan van andere esdoorns en bestaat uit drie of vijf slippen, die zelf golvend tot gelobd zijn. De lobben zijn stomp, mat groen en aan de onderzijde behaard. De hoofdnerf is lichter van kleur en de bladsteel bevat melksap. In de herfst heeft de Spaanse aak een goudgele herfstkleur, maar kan in Zuid-Limburg ook rood zijn.
De soort is meestal eenhuizig, soms tweehuizig, met in aanleg tweeslachtige bloemen, die echter functioneel eenslachtig zijn. De rechtopstaande bloemtuilen verschijnen van mei tot juni, tegelijkertijd met of net na de bladeren. De bloemen zijn vrij klein, onopvallend en groengeel van kleur. De bloemen hebben vijf kroonblaadjes, zijn geelgroen, staan in trossen en verschijnen tegelijk met het blad.
De vrucht is een samara, waarbij de vleugeltjes in elkaars verlengde liggen. Hierdoor zijn ze gemakkelijk te onderscheiden van die van de gewone esdoorn en de Noorse esdoorn. Het duurt achttien maanden voordat de zaden ontkiemen. De vruchten staan in paren en hebben vleugels die horizontaal tegen over elkaar liggen.
De plant laat zich goed snoeien en wordt dan ook vaak in hagen gehouden. De Spaanse aak verdraagt zware snoei en kan in dichte, regelmatige vormen worden geknipt. Het hout is zeer hard en geschikt als hakhout. De twijgen zijn bruin en aan uiteinde behaard.
De Spaanse aak is geschikt voor alle bodemsoorten met uitzondering van zeer arme, droge zandgrond en natte bodems. Van nature uit komt hij vooral voor op vochtige kalk- en leembodems, zowel in beuken- en haagbeukenbossen, als langs bosranden. Hij is windbestendig, geschikt voor zonnige en schaduwrijke plaatsen en is bestand tegen luchtverontreiniging en strooizout. Wanneer onvoldoende kalk in de bodem aanwezig is, blijft hij in schaduwrijke omstandigheden (dicht loofbos) echter spichtig.
Deze boom is veel gezien in Nederland. Als bos- en haagplantsoen op boomkwekerijen en daarmee ook te zien als heggen, struiken en bomen. De zaden worden buiten bewaard en ook hier vermeerderd. De zaden zullen met een temperatuur van 21 graden goed uitlopen tot zaailingen. Geef de zaden genoeg water en laat de grond niet uitdrogen.
De bloemen zijn een goede bron van nectar en pollen, en worden druk bezocht door bijen en andere insecten.[2] De vruchten worden gegeten door onder andere appelvink en groenling. De schors is voedselrijk en niet zuur, en kan meer epifyten huisvesten dan de andere inheemse esdoorns.[2] Mede door het snel verterende blad is het een bodemverplegende soort
Lijsterbes
De levenskrachtige lijsterbes is een van de meest voorkomende struiken in de natuur. Hij is inheems in Europa, West Siberië en Klein-Azië. De snelgroeiende, kleine slanke boom met sterk opstijgende takken (tot 15 m) heeft een smalle, eivormige open kroon. Op oudere leeftijd onregelmatiger en breed uitgroeiend. Hij houdt van zonnige tot licht beschaduwde plaatsen, neemt genoegen met alle soorten grond, doet niet moeilijk over een schamele standplaats en kan ook goed tegen warmte en koude.
De lijsterbes is een uitstekende voedselbron voor insecten, zoals kevers, wantsen, bladwespen en bladluizen, maar ook rupsen, kleine vlinders, vogels en zoogdieren voeden zich met de vruchten, de bladeren, de loten en andere delen van de boom. Bijen verzamelen graag het lichtgele stuifmeel van de prachtige roomwitte sterk ruikende bloemschermen, die in mei-juni verschijnen.
De vruchten zijn kleine, melige appeltjes die meestal 1 cm groot worden en 2-3 bruine, harde peervormige pitten bevatten. Vanaf augustus kleuren ze oranjerood, een lekkernij voor verschillende vogelsoorten. Gedroogde vruchten kunnen gevoerd worden aan kippen, schapen en varkens. Ook mensen weten er wel raad mee. Heel vroeger at men de bessen rauw: ze zijn rijk aan vitamine C maar smaken erg wrang. Dagelijks een paar rode vruchten kauwen zou echter de stoelgang bevorderen. Bij hoest of heesheid werd aangeraden acht gedroogde lijsterbessen, verdeeld over de dag, langzaam op te sabbelen maar de lijsterbeszaadjes uit te spuwen, omdat die giftig blauwzuur bevatten.
Als je de vruchten kookt of droogt, breek je die giftige stof af. Na de eerste vorst in de herfst kunnen de vruchten geplukt worden om te verwerken in jam, likeur en vruchtenwijn. In Duitsland is het gebruikelijk ze op jenever te zetten. Lijsterbesjenever maak je zo: Pluk 500 gram zoete, rijpe lijsterbessen. Als de vorst er nog niet overheen is gegaan, kun je ze een nachtje in de vriezer leggen of de bitterheid wegnemen door de bessen te overgieten met koud water. Voeg daar een eetlepel azijn aan toe en laat ze een nachtje staan. Daarna kun je ze verder verwerken. Was de lijsterbessen en plet met een vork. Doe ze in een glazen weckpot en roer er 250 g suiker doorheen. Leg er een handdoek over en laat het twee dagen staan. Giet er een liter brandewijn over. Doe er nog 5 jeneverbessen bij en laat dit een maand staan. Daarna filteren en voorzichtig proeven, indien nodig nog wat suiker toevoegen. Daarna nog 14 dagen laten staan (geregeld schudden).
De zaden van de lijsterbes passeren onverteerd het maag- darmkanaal van vogels. De lijsterbes groeit soms op de vreemdste plekken. Je ontdekt hem soms op muren en in holtes van andere bomen of op knotwilgen. Dat komt omdat de zaden van de lijsterbes door vogels die de bessen gegeten hebben, uitgepoept worden en dan gemakkelijk kiemen.
Men gebruikte de schors van lijsterbes voor het rood of bruin kleuren van wol. Het middelharde hout van de lijsterbes is sterk, elastisch en dicht van structuur. Van dunne stammen en takken maakt men o.a. palen, wandelstokken, herdersstaven, fluiten en spinnewielen. Dikkere stammen zijn geschikt voor meubels en wordt door draaiers en makers van werktuigen gebruikt.
De lijsterbes wordt ook wel vogelbes genoemd. Die naam herinnert aan het gebruik van de bessen als lokaas bij de vogelvangst. Dit blijkt ook uit zijn wetenschappelijke naam: Sorbus aucuparia. De term aucuparia is afgeleid uit het Latijnse "aves capere" hetgeen "vogel vangen" betekent. De Romeinen gebruikten de rijpe bessen als lokaas. De lijsterbes wordt ook wel kraalboom, kwetsenbeienboom of (in het Fries) Koetsebeibeam genoemd. In Engeland noemt men hem ook witchwood (heksenhout) omdat hij heksen op een afstand zou houden.
Vroeger dacht men dat een lijsterbes naast de deur geplant het huis van heksen, bliksem en ander onheil beschermde. Kruisen gemaakt van 2 lijsterbestakjes omwonden met rode draad werden boven de deuren en ramen van het huis en bij dieren gehangen om ongewenste bezoekers te weren en te beschermen tegen het kwaad. De Kelten waren van mening dat ‘..wie ook maar drie van deze bessen eet, al ware hij honderd jaar, hij in een jong mensch van dertig jaar zal veranderd worden'. … nooit geweten dat een verjongingskuur zo simpel was. Kunt u ook niet wachten tot ze rijp zijn?
Wilg
Wilg (Salix) is een geslacht van tweehuizige bomen en struiken uit de wilgenfamilie (Salicaceae). Wilgen zijn bladverliezende bomen met verspreide bladstand. De knop heeft één knopschub. De bloeiwijze van de wilg heeft de vorm van een katje en groeit uit de zijknoppen van een eenjarige twijg. De wilgenkatjes zitten of staan, dit in tegenstelling tot de hangende katjes bij populieren.
De pluizige zaden worden door de wind verspreid, maar zijn slechts korte tijd kiemkrachtig. De meeste soorten zijn te vermenigvuldigen door middel van stekken.
Wilgen zijn pioniersplanten, die bijvoorbeeld langs rivieren ontkiemen in ooibossen op de grens van land en water. Doordat de wortels de grond luchtig maken en door de humusvorming van blad en takafval, wordt de grond geschikt voor soorten die volgen, zoals de es of de eik.
De watermerkziekte en torsiekrachten van de wind zorgen ervoor dat een wilg meestal niet ouder wordt dan veertig tot vijftig jaar.
Wilgen zijn voor insecten een belangrijke leverancier van stuifmeel. Met name diverse solitaire bijen zijn afhankelijk van bloeiende wilgen.
Schietwilg
De meeste wilgensoorten maken een stam. Salix alba wordt schietwilg genoemd en kan tot 25 m hoog worden. Schietwilgen kunnen worden geknot. In een vlak en open landschap is dit soms noodzakelijk om te voorkomen dat de bomen door een najaarsstorm worden geveld.
Knotwilg
De wilg kan op ongeveer 2 m hoogte afgezaagd worden en heet dan knotwilg. Aan de stam groeien vervolgens waterloten, die wilgentenen worden genoemd. Ze worden tegenwoordig vooral gebruikt om manden en tuinschermen te maken. Vroeger werden wanden van hutten gemaakt van vlechtwerk van wilgentenen, afgedicht met klei, en funderingen van dijken werden gelegd op matten van gevlochten wilgentenen. Deze zinkstukken blijven op hun plaats door ze af te zinken met basaltstenen. Ze beschermen de bodem tegen erosie.
Knotwilgen bepalen in belangrijke mate het typisch Hollandse en Vlaamse landschap. Het is belangrijk dat eenmaal geknotte wilgen regelmatig opnieuw geknot worden, omdat de anders te dik wordende loten na een aantal jaren de boom uit elkaar scheuren. Nu de vraag naar wilgentenen afneemt, wordt dit werk vaak door vrijwilligers gedaan. Knotwilgen bieden door hun dichte kruin en hun vaak holle stam veel nest- en schuilgelegenheid voor vogels, marters, vleermuizen en insecten. Zij verrijken daarom vaak de fauna van een gebied.
Sommige wilgen zijn goed tot 'knotstruiken' te kweken. Zo is het ras Salix alba 'Chermesina' met oker/oranjekleurige takken in de winter niet alleen fraai als knotwilg, maar in kleinere tuinen goed te kweken als 'knotstruik' door deze elk of om het voorjaar tot bijna bij de grond af te snoeien. Fraaie wintercombinaties zijn dan ook mogelijk met bijvoorbeeld witte kornoelje.
Soorten als de grauwe wilg en de amandelwilg vormen in de regel meer dan 3 m hoge struiken. De geoorde wilg wordt meestal niet hoger dan 3 m en komt langs waterkanten voor.
De kruipwilg (Salix repens) blijft laag en was vroeger nuttig als vastlegger van stuifzand en komt voor in de duinen, op zandgrond en in moerassen. De kruipwilg komt algemeen voor in Nederland. De plant houdt van een niet te droge bodem; vanuit een vochtige kiemplaats kan zij zich sterk uitbreiden, ook naar drogere terreinen. Het zachte zaadpluis van de kruipwilg wordt door zangvogels gebruikt om hun nest mee te vullen. Kruipwilgstruwelen van de waddeneilanden zijn vermaard om hun rijke paddenstoelenflora, met veel bijzondere soorten.
Krulwilg en kronkelwilg
De namen krulwilg en kronkelwilg worden vaak door elkaar gebruikt, waardoor het van belang is de bijbehorende botanische naam te vermelden.
Er zijn verschillende treurwilgen.
De dunne opschietende takken van wilgen, de zogeheten wilgentenen zijn zeer flexibel. Deze worden onder meer gebruikt voor het vlechten van manden en voor schuttingen en wilgenmatten. Het jaarlijks knotten van de wilgen levert veel wilgentenen op. Wilgen worden met dit doel ook gekweekt op griendlanden.
De schors van enkele soorten, zoals amandelwilg en schietwilg, bevatten salicine, dat lang geleden gebruikt werd als pijnstiller. Er werd daarvoor op de wilgenbast gekauwd, of er werd een drank van getrokken. Salicylzuur werd vroeger uit wilgenbast bereid maar kan tegenwoordig synthetisch worden verkregen door middel van de Kolbe-Schmitt-reactie. Zo ontstaat de pijnstiller die ook wel bekend is als aspirine.
Salicine wordt ook gebruikt als looistof, voor het looien van leer. Wilgenhout wordt net als het hout van populieren gebruikt voor het maken van klompen en papier. Om een windmolen af te remmen wordt een 'vang' bestaande uit blokken wilgenhout gebruikt. Voor de teelt van wilg als biobrandstof is sinds kort zaad van enkele snelgroeiende rassen beschikbaar.
De houtskool van de wilg wordt gebruikt in buskruit; het heeft een veel hogere verbrandingssnelheid dan bijvoorbeeld barbecue-houtskool.
De belangrijkste ziekte is de watermerkziekte die de vaten verstopt, waardoor delen van de boom of gehele bomen afsterven. Op de grens van levend en dood hout ontstaan bossige vormen van waterlot. De wilgenhoutrups leeft in en van wilgenhout. Door het vreten van een uitgebreid gangenstelsel worden de takken en stam van de wilg ernstig verzwakt. Bij de teelt van tenen kunnen insecten heel wat schade aanrichten.
De wilg komt voor in het spreekwoord: De lier aan de wilgen hangen. (Uit de Bijbel, Psalm 137).
Boven ruigvegetatie wilgen in de grienden -
onder de watermerkziekte bij een schietwilg
wist je dat .....
De wilg als boom wordt vaak onderschat, maar heeft voor de biodiversiteit een enorme toegevoegde waarde getuige dit beeld. Meer kun je lezen in dit artikel https://amersfoortrainproof.nl/aan-de-slag-in-je-tuin/tuintips/de-wilg-een-kanjer-voor-biodiversiteit