BOMEN 1e GROOTTE
Naam boom | Latijnse naam | Hoogte max |
---|---|---|
Zwarte els, gewone els | Alnus glutinosa | 10 - 35 mtr |
Ruwe berk | Betula pendula | 15 - 20 mtr |
Gladde iep, veldiep | Ulmus minor , Ulmus carpinifolia | 25 - 30 mtr |
Haagbeuk | Carpinus betulus | 15 - 20 mtr |
Es | Fraxinus excelsior | 25 - 30 mtr |
Beuk | Fagus sylvatica | 30 - 45 mtr |
Zomerlinde | Tilia platyphyllos | 30 - 40 mtr |
Zomereik | Quercus robur | 15 - 20 mtr |
Zoete kers | Prunus avium | 15 - 20 mtr |
Walnoot | Juglans regia | 25 - 30 mtr |
Tamme kastanje | Castanea sativa | 25 - 35 mtr |
Zwarte els - Gewone els
Alnus glutinosa, bereikt als volwassen boom een hoogte van 10-25 m, ook geschikt voor vochtige tot natte grond. Geliefd bij vogels (sijzen), insecten (het elzenhaantje) en bladwesp.
Het zijn vochtminnende loofbomen, die bloeien voordat de bladeren verschijnen. In de Benelux komen er twee soorten van nature voor: de zwarte en de grauwe els. De bladeren lijken op die van de hazelaar. Ze vallen groen van de boom en vertonen dus geen herfstkleur.
De soorten zijn eenhuizig en hebben dus zowel mannelijke als vrouwelijke bloeiwijzen. Deze worden katjes genoemd. De mannelijke katjes zijn langwerpig en hangen. De vrouwelijke katjes zijn eivormig tot langwerpig-eivormig en staan min of meer rechtop. Na de bevruchting groeien de vrouwelijke katjes uit tot groene, ribbelige kegeltjes. Deze rijpen in de herfst tot de zogenoemde elzenproppen (kegels zonder zaad), die nog wel een jaar aan de boom kunnen blijven zitten.
De els wordt ook wel, samen met de Italiaanse populier, in windsingels langs boomgaarden geplant. Doordat de fruitbomen in de luwte staan, treedt er minder wind- en stormschade aan de vruchten op, hetgeen de oogst ten goede komt. Een houtsingel groeit tot een bepaalde hoogte, waarna de bomen getopt worden
Ruwe berk
De ruwe berk (ook wel zilverberk genoemd) en de zachte berk zijn spontaan met elkaar gaan kruisen. Hierdoor zijn veel bomen hybriden en is het moeilijk om soortzuivere exemplaren te vinden.
De ruwe berk komt het meeste voor en is in West-Europa te vinden. De boom wordt tot 20 m hoog.
De oudere stambasis vertoont over het algemeen barsten. De twijgen zijn meestal overhangend. De bladeren worden 3–7 cm lang, eirond tot ruitvormig, spits en kaal. De katjes worden 2–4 cm lang, mannelijke hangen en vrouwelijke staan aan de twijgen.
In de duinen worden bladeren van de ruwe berk door het zilveren fluitje, een solitaire bij, gebruikt voor nestbouw.
De berk kan het beste in de zomer of de herfst gesnoeid worden, omdat aan het eind van de winter tot aan het eind van het voorjaar de sapstromen op gang komen. Wanneer de berk wel in deze periode gesnoeid wordt kan deze fors gaan bloeden
Gladde iep of Veldiep
De gladde iep of Veldiep heeft een rechte stam en een dichte kroon met bochtige en zware takken en geeft veel wortelopslag.
De schors is grijsbruin en heeft lange, diepe verticale groeven en dikke richels. De takken zijn voorzien van verticale barsten.
De Gladde iep heeft bleekbruine, slanke, onbehaarde twijgen en eivormige knoppen. De knoppen zijn donkerrood en behaard.
De bladeren zijn elliptisch tot eirond en worden 6 tot 8 cm lang. Ze hebben een scheve bladvoet, een toegespitste top en zijn dubbelgezaagd. Aan de onderkant komen heel vaak kleine gallen voor. De bladsteel is zachtbehaard en ongeveer 0,5 cm lang. De bovenzijde van het blad is glanzend groen. De oksels van de nerven zijn behaard.
De Gladde iep heeft kleine, rode bloemen met witte stempels en rode helmhokjes. De bloeiwijze is een hoofdje. Deze verschijnen voordat de bladeren uitlopen. De vruchten zijn gevleugelde nootjes, die omringd zijn door een doorschijnende, elliptische vleugel. Het zaad zit dicht bij de inkeping. Aan de top is de vleugel ingesneden tot aan het nootje.
Haagbeuk
De haagbeuk is eenhuizig: mannelijke en de vrouwelijke bloemen komen op één plant voor. De boom bloeit in april en mei. Het stuifmeel wordt door de wind verspreid.
Het omhulsel van de vrucht is drie-slippig, waarbij de middelste slip duidelijk langer is dan de beide andere. De vrucht bevat een groen tot bruin zaad van 65 mg.
De kale takken zijn grijsachtig. De bladen staan hieraan verspreid.
De gesteelde, elliptische of eironde bladeren zijn veernervig en hebben een dubbelgezaagde rand. De zijnerven van de eerste orde zijn tot aan de bladrand ongedeeld. De bladvoeten zijn rond of hartvormig en de bladtoppen spits.
Waar een gesnoeide beuk 's winters de dode, bruine bladeren laat hangen, is de haagbeuk min of meer kaal. De haagbeuk loopt echter weken eerder uit dan de beuk.
Haagbeuk wordt vaak aangeplant als laanboom of als heg omwille van zijn verdraagzaamheid van snoei.
Haagbeuk is een belangrijke waardplant voor de meikever. Volwassen kevers voeden zich met de bladeren en de bloemen. De plant speelt tevens een belangrijke rol in de voortplanting van de kever. Mannelijke kevers zouden sterk gevoelig zijn voor alcoholen die vrijkomen uit door vraat beschadigde bladeren. Zo kunnen ze efficiënt op zoek gaan naar de locatie van mogelijke partners. Vrouwtjes zijn niet gevoelig voor de verbindingen.
De bladeren van de haagbeuk vormen eveneens voedselbron voor een groot aantal larven van vlinders. Zo is de boom een waardplant voor larven van de Kleine wintervlinder, haagbeukmot, hazelaaruil en meer.
Vogels zoals de appelvink en de boomklever zijn in de herfst dol op de zaden van de haagbeuk. Ook bosmuizen en hazelmuizen doen zich vaak te goed aan de nootjes van de haagbeuk.
Es
De es (Fraxinus excelsior) is een loofboom uit de olijffamilie (Oleaceae), die van nature in Europa voorkomt. Het is een snelgroeiende (30–60 cm per jaar) boom die tot 40 m hoog kan worden.
De es is, net als onder meer de wilg, geschikt om te knotten en heeft bovendien een groter vermogen om de wonden in te kapselen door middel van cambiumvorming, de wonden mogen echter niet groter zijn dan 15 cm anders duurt de insluiting veel langer.
De boom is bladverliezend en heeft een oneven geveerd blad, dat bestaat uit zeven tot dertien lancetvormige gezaagde deelblaadjes. De bladeren zijn kruiswijs tegenoverstaand. Essen bloeien voordat ze in blad komen.
De vruchten zijn voorzien van 'vleugels' die helpen bij de verspreiding door de wind. Voor 'zaad'winning kunnen de vruchten op twee tijdstippen geoogst worden. Als ze in de eerste helft van augustus groen geoogst worden kunnen ze direct uitgezaaid worden, omdat ze dan nog geen kiemrust hebben. Bij oogst in het najaar van afgerijpte vruchten moet eerst de dan ontwikkelde kiemrust gebroken zijn voordat ze gezaaid kunnen worden.
Het essenhout is licht van kleur, taai en sterk. Vanwege deze elasticiteit wordt het gebruikt voor pijl en boog, leggers van turntoestellen en voor de stelen van bijlen en spades. Ook wordt het vanwege de vlamtekening gebruikt voor meubels, vloeren en trappen.
Sinds het begin van de jaren 1990 wordt de es aangetast door de schimmel vals essenvlieskelkje (Chalara fraxinea). Deze schimmel is een invasieve exoot en komt oorspronkelijk uit Oost-Azië. In Europa werd de aantasting voor het eerst gezien in Polen, via de wind werden schimmelsporen daarna snel over grote delen van Europa verspreid.
Infectie met deze schimmel leidt tot essentaksterfte. In Nederland zijn sinds 2012 bomen geïnfecteerd en worden zieke bomen indien nodig omgezaagd om ongelukken te voorkomen.
Vanaf 2017 is de schimmel alom aanwezig en hebben veel essen in karakteristieke lanen, singels en bossen ernstig van de ziekte te lijden. Er is geen remedie tegen essentaksterfte, maar een klein deel van de bomen lijkt minder vatbaar te zijn voor de ziekte. Deze bomen kunnen wellicht gebruikt worden om resistente bomen te kweken
Beuk
De beuk (Fagus sylvatica) is een plant uit de napjesdragersfamilie (Fagaceae). Het is een van nature in Europa voorkomende boom.
De beuk kan tot 46 meter hoog worden. De stam is glad en grijs en de bast is dun, waardoor de boom bij plotselinge blootstelling aan zonlicht gevoelig is voor schorsbrand. Het blad is veernervig, licht gegolfd en licht glanzend.
De plant is eenhuizig; er zijn dus mannelijke en vrouwelijke bloemen aan dezelfde boom. De knoppen zijn langwerpig en geschubd. De bestuiving vindt plaats door de wind. De beuk kan goed tegen schaduw. Het is een climaxsoort.
De beukennootjes worden omsloten door een napje, dat gevormd wordt uit de vruchtbladen en de schutbladen. In elk napje zitten twee nootjes. Als de nootjes rijp zijn opent het napje in vier delen en vallen de beukennootjes op de grond. De beukennootjes worden onder andere verspreid door eekhoorns, die ze als wintervoorraad gebruiken. Beukennootjes, die tot de echte noten worden gerekend, zijn voor menselijke consumptie geschikt.[2]
De beuk gedijt goed op vochthoudende, goed doorlatende, kalkrijke, leemhoudende bodem. Hij verdraagt periodiek verhoogde waterstanden of extreem droge zandgronden niet. De boom leeft in symbiose met bodemschimmels, ook wel mycorrhiza geheten.
Een oud Duits gezegde dat betrekking heeft op inslag van bliksem en de beschermende werking van de beuk luidt:
Vor Eichen sollst du weichen, Buchen sollst du suchen!
(Vermijd eiken en schuil onder beuken). Volgens onderzoek blijkt dat voor gemengde bossen in ieder geval op te gaan.[3] Het is wel zo dat de beuk vaak los zittende, dode takken in zijn kruin bewaart. Deze kunnen bij felle windstoten naar beneden komen, wat niet bijdraagt aan een veilige schuilplaats bij storm.
De beuk heeft een zogeheten verhoogd risico op takbreuk.
Beuken worden veel in hagen geplant. Omdat de beuk in symbiose met een schimmel leeft mogen de wortels van het plantgoed nooit schoon gespoeld worden en mag direct na het planten niet te overvloedig water gegeven worden. Jonge beuken behouden hun afgestorven blad tot eind april wanneer het nieuwe blad uitloopt. Ze vormen een dichte, hoge haag.[5]
Beuken worden vaak in lanen geplant. Wanneer een boom in een rij sterft kan daarna door zonnebrand de een na de andere volgen. Omwikkelen van de stam met jute gaat dit tegen, de boom kan dan geleidelijk aan meer zonlicht wennen.
Bij beukenbossen valt op dat er weinig tot geen ondergroei is, met name op kalkarme bodem. Het beukenstrooisel met afgevallen looizuurrijk en zeer calcium-arm blad hoopt op op armere bodemsoorten, die vaak inderdaad kalkarm zijn. Het ophopen van strooisel verstikt de ondergroei, die in het licht van de lente wel tot bloei kan komen onder boomsoorten met strooisel dat meer calcium bevat. Voorbeelden van boomsoorten met 'rijker' strooisel zijn winterlinde, Amerikaanse vogelkers en zoete kers.
Beuken worden 200 tot 400 jaar oud, wat voor bomen niet veel is. Ter vergelijking: zomereik wordt tot 1000 jaar oud, en winterlinde kan meer dan 1000 jaar oud worden. In de Middachter Allee bij Kasteel Middachten in De Steeg stonden lang een aantal van de oudste beuken in Nederland. De dikste was 5 meter in omvang, en enkele waren 44-46 meter hoog. Ze waren in 1776 aangeplant. Omdat twee beuken in de winter van 2004/2005 spontaan omvielen en meerdere beuken hol en aangetast bleken door de korsthoutskoolzwam, heeft de eigenaar van Landgoed Middachten ze in 2005 laten kappen. In Haastrecht staat in de achtertuin van Museum Bisdom van Vliet een beuk uit 1692. Deze beuk is geplant als herinnering aan het feit dat Adriaan Bisdom zich in Haastrecht vestigde. Op de Veluwe staat in de gemeente Hattem op het landgoed Molencaten een van de oudste beuken van Nederland: de Mariabeuk; deze is circa 400 jaar geleden aangeplant.
Als een beuk voor het hout gekapt wordt moet deze niet te oud zijn. Het is anders onbruikbaar door verkleuring en aantasting door schimmels. Beukenhout kan voor allerlei producten gebruikt worden, bijvoorbeeld speelgoed, meubilair en parket. Het splintert nauwelijks. Omdat het hout snel zwart verkleurt door schimmelaantasting, is het niet geschikt voor gebruik buiten, in keukens of in natte ruimtes. Het wordt verder gemakkelijk aangetast door houtworm. In de fijne korrel van beuk zitten bacteriën vast. Als het hout (snijplank) opdroogt, sterven de bacteriën
Zomerlinde
De zomerlinde (Tilia platyphyllos) of grootbladige linde is een lindesoort die in Europa in het wild voorkomt, echter niet zo ver noordelijk als de winterlinde (Tilia cordata). Tevens wordt de soort gekweekt als sierboom. De hoogte kan 40 m bedragen. Lindes zijn populair doordat ze 's zomers een aangename geur verspreiden.
De kroon is hoog en kegelvormig. De takken groeien opwaarts. De twijgen zijn roodachtig groen en behaard.
De bladeren zijn rond of eirond met een toespitsing aan de top. De bladranden zijn scherpgezaagd. Zoals de naam aangeeft, zijn de bladeren een stuk groter dan die van de winterlinde: 6-15 cm × 6-15 cm groot. De bladsteel is harig en heeft een lengte van gemiddeld 3 cm. Het blad is aan de bovenzijde donkergroen en behaard; aan de onderzijde is het bleker en is voorzien van witte haartjes op de nerven.
De bloemen zijn geelachtig wit. Ze hangen in groepjes van drie of vier bij elkaar. Er is een witachtig groen schutblad van 5-12 cm lang.
De boom draagt ronde vruchten met een doorsnede van 1 cm of iets minder. Elke vrucht heeft drie tot vijf ribben en is dichtbedekt met haartjes.
De boom is gastheer voor de Lindevouwmot en de Lindedwergspanner
De zomereik in de vier jaargetijden (boven) en hieronder een van de meest bekende eiken en wel de eik van Robin Hood in het Sherwood Forrest (Engeland)
Zomereik
De zomereik (Quercus robur) is een zeer lang levende, Europese, hardhout leverende boom. De bladeren van de zomereik verteren moeilijk wat zijn invloed heeft op de strooisellaag in het bos.
De eik heeft zich sinds de laatste ijstijd (Weichselien) vanuit Zuid-Spanje, Zuid-Italië en het zuiden van de Balkan naar het noorden over Europa verspreid. De Nederlandse en Belgische autochtone eiken komen oorspronkelijk uit Zuid-Spanje en Zuid-Italië. Daarnaast zijn er in Nederland en België ook veel uit andere gebieden afkomstige eiken aangeplant.
Het blad van de zomereik is onregelmatig gelobd, met drie tot zeven diepe bochtige insnijdingen en heeft een asymmetrische vorm. Het blad is kaal en heeft zijn grootste breedte boven het midden. De bladsteel is kort (1–9 mm); de bladvoet is hartvormig en aan beide zijden oorvormig teruggebogen. De bladvorm is het makkelijkst te herkennen onderscheid met de nauw verwante wintereik. De bladeren zitten voornamelijk in kortloten, in groepjes nabij de toppen van de twijgen. Hierdoor en doordat de bladeren onregelmatig gericht staan, maakt de kroon een losse en rommelige indruk.
De eik verliest heel laat zijn bladeren. Jonge eiken houden vaak gedurende de hele winter hun verdorde blad vast. De bladontplooiing in de lente vindt plaats eind april, begin mei.
De knoppen zijn kort en stomp, glanzend lichtbruin en meestal kaal, maar erg variabel.
De zomereik is eenhuizig. De mannelijke en vrouwelijke bloemen komen in aparte bloeiwijzen op de boom voor.
De 2–3 cm lange eikels staan, vaak gepaard, op flinke (5–12 cm) lange steeltjes (vandaar de Duitse naam: "Stieleiche").
De schors van jonge bomen is glad en zwak grauwgroen glanzend, van oudere bomen wordt de schors diep en vrij onregelmatig gegroefd en grijsgroen van kleur. Naast lengtegroeven zijn er, in tegenstelling tot bij de wintereik of de tamme kastanje, ook vaak horizontale dwarsgroeven. Zeer oude eiken vertonen vaak zeer diepe groeven.
De zomereik is zeer variabel van groeivorm. Er is een grote variatie in genetische herkomst bij zomereiken, wat zijn weerslag heeft op uiterlijke kenmerken. In vrije stand vertakt de stam zich meestal spoedig en vormt op den duur een brede, losse kroon van zware, vaak grillig kronkelende takken.
Afhankelijk van de standplaats worden vrijstaande eiken 15-25, soms 30-35 meter hoog. De kroon kan zeer breed uitgroeien, tot een koepel van 25 en soms 35-40 meter breed
Veel wilde dieren eten eikels. Eekhoorns en Vlaamse gaaien verzamelen de vruchten en verstoppen ze als wintervoorraad, waarbij een flink deel wordt vergeten. Hierdoor zorgen ze tevens voor de verspreiding van de eik.
De zomereik is vele eeuwen van groot belang voor de mens geweest. Wanneer de eikels rond oktober en november uit de boom vallen, is er veel voedsel aanwezig voor dieren. De eikels zijn zeer voedzaam en bevatten tot 38 % vet. Door de tannine zijn deze echter onbewerkt, voor mensen ongenietbaar.
Varkensvoer van eikels en beukennoten werd mast genoemd. In de Middeleeuwen werden de varkens in de herfst de bossen ingedreven en "vetgemast". In die tijd ontstond ook het gezegde "op eiken groeit het beste spek". Vanwege dit belang mocht de eik niet zomaar gekapt worden.
Zoete Kers
De zoete kers (Prunus avium) is een tot 20 meter hoge boom uit de rozenfamilie (Rosaceae), die van nature ook in België en Nederland voorkomt in vochtige bossen.
Alle delen van de plant, behalve de rijpe vrucht, bevatten geringe hoeveelheden giftige blauwzuurglycosiden. De pitten bevatten ook het giftige amygdaline.
De zoete kers is echter veel bekender in aangeplante vorm, als leverancier van kersen. De boom wordt dan ook wel "kersenboom" of "kers" genoemd, vooral in België, alwaar de zure kers (Prunus cerasus) ook bekend is onder de naam "kriek".
Ooit waren kersenboomgaarden een beeldbepalend element in veel landschappen, maar de bekende hoogstamboomgaarden zijn aan het verdwijnen.
In de tijd van de hoogstamboomgaarden leverde deze soort ook een zeer gewaardeerd hout, geschikt voor meubels, maar dit is grotendeels van de markt verdwenen.
Het eten van zoete kersen is een traditionele remedie tegen jicht. Deze kersen blijken inderdaad de urinezuurconcentraties en het risico op jicht te verlagen
Walnoot
De walnoot, okkernoot of notelaar (Juglans regia) is een plant uit de okkernootfamilie (Juglandaceae). Omdat het geslacht Juglans eveneens walnoot heet, wordt deze soort voluit ook wel gewone walnoot of Perzische walnoot genoemd. Andere soorten die in het geslacht Juglans worden geplaatst zijn bijvoorbeeld de witte walnoot en de zwarte walnoot.
De bladverliezende boom kan een hoogte tot 30 m bereiken en kan een meer dan 10 m brede kroon ontwikkelen die rond en half-open is. Bij het ouder worden krijgt de grijze stam een diep gegroefde bast. De boom vormt laddermerg in de twijgen. De jonge takken zijn olijfbruin en de oudere takken zilvergrijs. De schors heeft verspreide brede groeven met een ruwe textuur.
De samengestelde bladeren zijn 25–40 cm lang, oneven geveerd, met vijf tot negen deelblaadjes. De drie grootste deelblaadjes bevinden zich aan het uiteinde van het blad, en zijn 10–18 cm lang en 6–8 cm breed. De deelblaadjes aan de basis van het blad zijn kleiner (5–8 cm lang).
De mannelijke bloeiwijzen zijn hangende katjes van 5–10 cm. De vrouwelijke bloemen vormen zich in clusters van twee tot vijf.
De schil van de bolster is glad en groen met witte spikkels. De noot zonder bolster is bruin en licht geribbeld.
De oorspronkelijke habitat van de boom is Centraal-Azië en strekte zich uit van Xinjiang (China) tot Oost-Turkije. De verdere verspreiding westwaarts gebeurde in twee stappen. De eerste van deze twee stappen vond plaats in de vierde eeuw voor Christus tijdens en na de Macedonische veroveringstochten onder Alexander de Grote. De tweede stap gebeurde onder de Romeinen, die de boom verder verspreidden in het Middellandse Zeegebied en West-Europa.
De boom wordt al eeuwen gecultiveerd vanwege de economische waarde van het hout en de eetbare noten.
Notenhout is een klassiek, gemakkelijk te bewerken meubelhout. Het hout is variabel van kleur, samenhangend met de herkomst. Het wordt gebruikt voor de meubelindustrie en vroeger ook voor gebruiksvoorwerpen, zoals lepels, deurklinken en vliegtuigpropellers. Tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn veel bomen gekapt voor het maken van geweerkolven, maar ook later is veel notenhout hiervoor nog gebruikt. Befaamd is het gebruik van wortelnotenhout in meubelen en in dashboards van sommige auto's.
Met zijn dichte bladerdak is de okkernoot in tuinen en parken een geschikte en karaktervolle schaduwboom. Vliegen en muggen hebben een hekel aan de geur van de aromatische bladeren. Vandaar dat men op boerderijen vaak een notelaar aantreft in de nabijheid van een mesthoop.
Mannelijke en vrouwelijke bloemen komen bij de walnoot aan dezelfde boom voor. Mannelijke bloemen zijn in katjes verenigd. Vrouwelijke bloemen bevinden zich al of niet in trossen aan het einde van nieuwe scheuten, die in het voorjaar ontstaan uit de eindknop van de langloten en uit enkele daaronder gelegen knoppen.
Walnoten worden meestal van september tot november geoogst, afhankelijk van het ras. Er zijn verschillende manieren om de noten te oogsten. Men kan ze handmatig rapen als ze van de boom gevallen zijn. Ook kan met behulp van een oogstmachine geplukt worden. Een primitieve wijze van oogsten is het herhaaldelijk een knuppel in de kruin gooien waardoor de noten losraken en naar beneden vallen. Deze tactiek wordt afgeraden omdat het de takken beschadigt en de boom laat bloeden
Walnoten kunnen door middel van zaaien worden vermeerderd, maar bij gezaaide bomen zijn de eigenschappen van tevoren niet bekend. Gezaaide bomen kunnen laat in productie komen, vaak pas na tien tot vijftien jaar.
De boom groeit aanvankelijk relatief langzaam, heeft een dikke stam en lange wortels. Doordat de boom zo groot en hoog wordt dient er bij het planten een bepaalde afstand tussen de bomen gehouden te worden. Pas na (ongeveer) tien jaar begint de boom vruchten te dragen. Walnoten kunnen vele honderden jaren oud worden.
Tamme kastanje
De tamme kastanje (Castanea sativa) is een loofboom uit de napjesdragersfamilie (Fagaceae), die van nature voorkomt in het Middellandse Zeegebied. De boom kan een hoogte bereiken van 25 tot 35 meter.
De tamme kastanje is herkenbaar aan de lange, grof gezaagde lancetvormige bladeren. Deze zijn glanzend donkergroen aan de bovenzijde en de onderzijde is iets lichter. Na het uitlopen van de bladeren verschijnen de hoofdjesachtige mannelijke bloemen die als een parelsnoer aan rechtopstaande, lange katjes zitten. De vrouwelijke bloemen bevinden zich aan de basis van de katjes, omgeven door een groene, schubachtig bebladerde vruchtbeker. Kevertjes, vliegen en bijen zijn de bestuivers van de tamme kastanje. Van de mannelijke bloemen gaat een geur uit die kevers aanlokt en op de stempel bevindt zich een zoetsmakend druppeltje nectar. Aan de rijpe vrucht blijft vaak de mannelijke, aarvormige bloeiwijze zitten.
De vruchten zijn leerachtige, glanzend bruine noten. Meestal zitten er drie bijeen in een geelbruine, gestekelde, vrij grote vruchtbeker (cupola). Deze openen zich met vier kleppen. De stekels zijn een soort afweerwapen tegen de voortijdige aanval door vogels en eekhoorns.
De vrucht van de tamme kastanje is een noot die met twee tot vier stuks in een bolster (napje) zitten. Deze bolster wordt gevormd door schutbladen. De vruchten ("kastanjes") kunnen, nadat de stekelige bolster is verwijderd, worden gekookt, geschild en gegeten. Dit is in tegenstelling tot de kastanjes van de giftige paardenkastanje (Aesculus hippocastanum), die overigens bij een geheel andere familie behoort, de zeepboomfamilie (Sapindaceae). De herfst is de tijd dat de rijpe vruchten vallen.
Onder meer eekhoorns, gaaien, kraaien, muizen, wilde zwijnen en mensen eten de kastanjes. Zij zorgen ervoor dat de bomen zich in het wild verspreiden. Ook veel insecten eten van de kastanjes.
De tamme kastanje is inheems in Zuid-Europa, Noord-Afrika en West-Azië. Daar groeit hij in mediterrane eikenbossen in gebieden met warme zomers en zachte winters, meestal op silicaathoudend gesteente. Ten noorden van de Alpen is het een oude cultuurplant en vaak verwilderd.
Men heeft verondersteld dat de Romeinen de tamme kastanje naar Noord-Europa gebracht hebben. Volgens nieuwe onderzoekingen groeide hij daar al tijdens het late ijzertijdperk rond 200 voor Christus. Mogelijk hebben de Kelten de eetbare vruchten meegenomen en voor verspreiding gezorgd. Dat lukte vooral in de warmere gebieden van het Rijndal. Later gingen de Romeinen de tamme kastanje steeds vaker verbouwen om hun legioenen van voedsel te voorzien. In middeleeuwse kloostertuinen werd hij doelgericht aangeplant.
De vruchten van de tamme kastanje kunnen, in tegenstelling tot die van de paardenkastanje, gegeten worden. Men kan de kastanjes rauw eten, poffen, roosteren of koken. Ook kan men gedroogde kastanjes verwerken in meel.
In vele landen in met name Midden-Europa worden gepofte kastanjes meteen na de oogst in de nazomer op straat verkocht. In veel landen, onder andere in Frankrijk, Zuid-Tirol en Hongarije is de kastanjepuree ("crème de marron", "gesztenyepüré") geliefd in desserts of als bijgerecht. Kastanjepuree is in blik of gemalen uit de diepvries te koop. In Nederland worden kastanjes wel gepoft of gekookt.
In het Italiaanse Casola in Lunigiana worden gedroogde tamme kastanjes gemalen en het meel gebruikt voor het bakken van het brood la marocca di Casola, dat voor het grootste deel uit tammekastanjemeel bestaat en verder aangevuld wordt met tarwebloem.
Het hout van de boom (de genormeerde naam is kastanje) is uitstekend timmerhout: het lijkt qua kleur en structuur op eiken. De volumieke massa is iets lager, maar het heeft een hoge duurzaamheid doordat er veel looizuur in het (kern)hout zit. Hierdoor verkleurt het hout in contact met ijzer.
Het hout van de tamme kastanje is fijnvezelig en goed bestand tegen vocht. Het is ongeveer even duurzaam als Europees eikenhout en geschikt voor het vervaardigen van tuinmeubels, bruggen, steunpalen voor druivenstokken en vaten. Kastanjehout wordt ook veel gebruikt om hekken en afrasteringen van te maken. Meerstammigheid is een bekend verschijnsel bij de tamme kastanje.
De tamme kastanje heeft een levensverwachting van 200 tot 500 jaar. Op het Italiaanse eiland Sicilië staat in de gemeente Sant'Alfio, op de hellingen van de vulkaan Etna, een tamme kastanje, de Kastanjeboom van de Honderd Paarden, die ongeveer 2500 jaar oud zou zijn.